Onregelmatige werkwoorden
In klas 2 moet je voor Engels onregelmatige werkwoorden leren! Dit wordt vaak als lastig gezien. Om het zo makkelijk mogelijk te maken hebben we een lijst met werkwoorden voor je gemaakt. Er zijn officieel 470 onregelmatige werkwoorden in de Engelse taal. Hiervan hoef je er gelukkig maar 60 te leren. Deze woorden hebben we onderverdeeld in soorten werkwoorden, zodat je ze hopelijk snel onthoudt. Om ze goed te oefenen, bieden we je hier verschillende manieren om dat te doen, zodat de woorden snel blijven hangen.Hieronder staat een lijst waar in alle werkwoorden staan. Ook zie je verschillende knoppen om naar een website te gaan waar je kunt oefenen. Klik er op om aan de slag te gaan!
De werkwoorden die hieronder staan zijn in groepen gezet op klank. Probeer ze hardop te leren zodat het blijft hangen.
Groep 1: 3 werkwoordsvormen zijn gelijk
Nederlands
wedden lezen instellen kosten knippen/snijden slaan/raken pijn doen plaatsen/zetten uitzenden |
Hele werkwoord (tegenwoordige tijd)
to bet to read to set to cost to cut to hit to hurt to put to broadcast |
Verleden tijd (Past Simple)
bet read (uitspraak=red !) set cost cut hit hurt put broadcast |
Past Simple
bet read (uitspraak=red !) set cost cut hit hurt put broadcast |
Groep 2: 2e en 3e vorm zijn gelijk
Nederlands
fokken ontmoeten hebben zeggen brengen kopen denken vangen voelen (vast)houden houden slapen leren verlaten/achterlaten verliezen bouwen (ver)sturen uitgeven (geld) betalen horen verkopen staan vinden hangen maken winnen |
Hele werkwoord (tegenwoordige tijd)
to breed to meet to have to say to bring to buy to think to catch to feel to hold to keep to sleep to learn to leave to lose to build to send to spend to pay to hear to sell to stand to find to hang to make to win |
Verleden tijd (Past Simple)
bred met had said brought bought thought caught felt held kept slept learnt/learned left lost built sent spent paid heard sold stood found hung made won |
Voltooid Deelwoord
bred met had said brought bought thought caught felt held kept slept learnt/learned left lost built sent spent paid heard sold stood found hung made won |
groep 3: 3 vormen zijn verschillend
Nederlands
beginnen bellen bijten schrijven breken kiezen spreken trekken/tekenen vliegen weten gooien rijden/besturen geven eten vallen vergeten krijgen schudden nemen |
Hele werkwoord(tegenwoordige tijd)
to begin to ring to bite to write to break to choose to speak to draw to fly to know to throw to drive to give to eat to fall to forget to get to shake to take |
Verleden tijd (Past Simple)
began rang bit wrote broke chose spoke drew flew knew threw drove gave ate fell forgot got shook took |
Voltooid Deelwoord
begun rung bitten written broken chosen spoken drawn flown known thrown driven given eaten fallen forgotten gotten shaken taken |
groep 4: vorm 1 + 3 zijn gelijk
Nederlands
komen rennen |
Hele werkwoord (tegenwoordige tijd)
to come to run |
Verleden tijd (Past Simple)
came ran |
Voltooid Deelwoord
come run |
groep 5: totaal afwijkend
Nederlands
zijn zien doen gaan |
Hele werkwoord (tegenwoordige tijd)
to be to see to do to go |
PaVerleden tijd (Past Simple)
was/were saw did went |
Voltooid Deelwoord
been seen done gone |